Het Peerspectief

Waarom Mijn Zevenjarige Het Liefst Alleen Speelt

Het ego achter de angst om te verliezen

25-9-2025

Waarom Mijn Zevenjarige Het Liefst Alleen Speelt
Foto door Alexander Lyashkov op Unsplash

Thuis viel me iets op: mijn zevenjarige zoon speelt het liefst in zijn eentje spelletjes die je normaal samen doet. Niet omdat hij zijn zus niet aardig vindt, maar omdat verliezen hem intens verdrietig maakt. Zodra iemand meedoet, is er kans dat hij verliest — en dus faalt. En falen doet pijn.

Waarom vind ik dat opvallend? We hebben hem nooit geleerd dat verliezen slecht is. Toch is dat idee ergens in zijn hoofd gaan leven: als je verliest, ben je minder waard — of zoiets. Het is hoe zijn ego zich vormt.

Misschien is het helemaal niet opvallend. Het is eigenlijk heel menselijk. Mensen (lees: het ego) willen gezien worden als goed, slim, succesvol. Als iemand beter blijkt of ons verslaat, voelt dat voor velen als een aanval op het zelfbeeld.

Wat mijn zoon vervolgens doet, is de situatie vermijden — en dus alleen spelen. Zo kan hij de illusie behouden dat hij alles in de hand heeft en niet gekwetst kan worden. Ook daarin herken ik veel volwassenen: we kiezen banen, relaties of activiteiten die vooral bevestigen wat we al kunnen.

Maar elke keer dat je jezelf zo beschermt, sluit je óók de deur naar groei.

De pijn van verliezen is niet de pijn van het spel zelf. Het is de pijn van het ego, dat denkt pas iets waard te zijn als het wint — of op z’n minst als winnaar wordt gezien. De kunst is om hier doorheen te kijken. Als dat lukt, wordt verliezen geen bewijs van falen meer, maar een kans om te zien dat je waarde nooit afhangt van winnen of verliezen.

Dan kan spelen weer gewoon spelen zijn.

Hoe ik hem liefdevol begeleid

Wat volgens mij níet helpt, is hem forceren om “gewoon te leren verliezen”. Daarmee bevestig ik eigenlijk dat er wél iets misgaat wanneer hij verliest. Als je een kind (of jezelf) dwingt om “beter tegen verlies te kunnen”, maak je van verliezen iets dat je moet “overwinnen”. Je zegt impliciet: zo mag het niet voelen; dit is fout; het moet anders.

Precies daar gaat het mis. Het ego vormt en groeit juist doordat we onszelf voortdurend meten langs goed/slecht, succes/falen, waardig/onwaardig. Als je een kind dus leert “beter met verlies om te gaan”, bevestig je dat er iets mis is met wie hij nu is. Hij moet eerst anders worden voordat het “klopt”.

Dat creëert een paradox. Ik wil hem sterker maken, maar voed ondertussen het idee dat zijn eigenwaarde afhangt van winnen — of van goed reageren op verliezen. Terwijl, als ik het liefdevol benader door te erkennen wat ís, zonder oordeel, kan hij ervaren dat alles wat hij voelt er mag zijn. En dat hij, óók met tranen of boze gevoelens, helemaal oké is.

“Ik snap dat je enorm baalt dat je niet gewonnen hebt.”

Alleen al die erkenning haalt de angel eruit.

Daarnaast probeer ik hem stap voor stap te laten ervaren dat spelen om het spelen leuker is dan spelen om te winnen. Soms door bewust zelf te verliezen en om mijn eigen verlies te lachen. Soms door spelletjes te kiezen zonder winnaars of verliezers, die vooral draaien om plezier.

Zo leert hij — en wij ook — dat de pijn van verliezen niet bestreden hoeft te worden, maar doorzien. Dan ontstaat vrijheid, midden in het spel.

En dát is de echte winst: ontdekken dat vrijheid niet komt van winnen, maar van het doorzien van de drang om te moeten winnen.