Laatst liep ik met een collega een wandeling tijdens de lunchpauze en kregen we het over het ego. Ik merkte dat het voor mij een soort van vanzelfsprekendheid was, maar het is natuurlijk niet zo dat iedereen weet wat het ego is. De meeste mensen zijn ook hun ego, want ze weten niet beter. Zij zijn volledig geïdentificeerd met hun aangeleerde zelfbeeld, terwijl dat niet is wie we werkelijk zijn.
En dat is dus ook het ego: het aangeleerde zelfbeeld. De neiging om jezelf te zien als de persoon die je denkt te zijn.
Vanaf jonge leeftijd leer je dat liefde en goedkeuring afhankelijk zijn van gedrag. Als je lief bent, krijg je aandacht en wordt je geprezen. Als je boos bent, trekt die aandacht zich terug en krijg je op je donder. Zo ontstaat de overtuiging dat je pas goed genoeg bent als je voldoet aan bepaalde voorwaarden. Dat is het begin van het ego: een geconditioneerd zelfbeeld dat voortdurend bezig is om bevestiging te krijgen. Als het die bevestiging niet krijgt, wordt het door de conditionering van de ouders/verzorgers zo geprogrammeerd dat het lijden ervaart.
Lijden is natuurlijk niet leuk. Het ego probeert daarom pijn te vermijden. Niet fysieke pijn, maar de pijn van afwijzing. De angst niet bemind te worden. Om die angst te verminderen, zoekt het ego dus naar die bevestiging: succes, bewondering, gelijk hebben, status, spirituele groei. Alles wat tijdelijk het gevoel geeft: ik doe het goed, dus ik ben oké.
Maar dat gevoel is nooit stabiel of blijvend. Zodra die bevestiging maar niet komt ontstaat er weer onrust, en begint de zoektocht weer opnieuw. Zo houdt het ego zichzelf in stand door te blijven zoeken naar iets dat het nooit zal vinden.
Het zoekt buiten naar wat enkel van binnen gevonden kan worden. Liefde, rust, en waardering. Dat lijken zaken die een ander je kan geven, maar het tegendeel is waar. Het ego denkt dat die gevoelens komen van wat anderen doen of zeggen, of van wat je bereikt. Maar wat het eigenlijk probeert te vinden, is het gevoel van compleet zijn dat er diep vanbinnen al is.
Je bent goed genoeg zoals je bent. Maar dat is precies wat het ego niet kan geloven.
Omdat het ego leeft van vergelijking en bevestiging, kan het dat niet herkennen. Het kan alleen maar nemen, het kan niet zijn. Zodra je ziet dat de bron van liefde of rust nooit buiten je was, valt dat hele zoeken even stil. Je beseft dan namelijk dat er nooit iets ontbrak.
“Hoezo, de bron van liefde zit in mij? Als ik me geliefd voel door iemand, dan komt dat toch van die ander?”
Dat is precies waar het misverstand zit. Natuurlijk lijkt het alsof de ander jou dat gevoel geeft; hun woorden, hun blik, hun nabijheid wekken iets warms in je op. Maar wat er eigenlijk gebeurt, is dat die ander iets in jou raakt wat al aanwezig was.
Die liefde zat er al, maar was bedekt door allerlei lagen van angst, zelfafwijzing en behoefte aan bevestiging die dus uit je jeugd voortkomen. Vaak denken mensen dan: “Ja, maar ik heb geen moeilijke jeugd gehad.” Toch gaat het niet per se om trauma of tekort. Dit patroon ontstaat al veel eerder, zoals toen je baby was.
Als baby ben je namelijk volledig afhankelijk van je ouders. Je kunt jezelf niet voeden, niet troosten, niet veilig houden. Je overleving hangt af van hun zorg en aanwezigheid. Wanneer die er is (warmte, melk, aanraking) ervaar je rust. Wanneer ze er even niet is, ontstaat paniek. Op dat moment leert het systeem onbewust: ik heb iets van buiten nodig om me goed te voelen.
Dat is geen fout van je ouders, maar gewoon hoe het menselijk bewustzijn zich ontwikkelt. Alleen vergeten we later dat die afhankelijkheid fysiek was, niet emotioneel. We blijven dezelfde logica toepassen: als iemand me aandacht geeft, ben ik oké; als die wegvalt, mis ik iets.
En zo zoekt het volwassen ego naar wat ooit veiligheid betekende: liefde, aandacht, bevestiging. Niet omdat het slecht is, maar omdat het diep in ons geheugen gegrift staat dat ons welzijn van de buitenwereld afhangt.
Pas wanneer je dit patroon herkent, kun je zien: die oorspronkelijke veiligheid — die rust, die liefde — is nooit echt weggeweest. Het werd alleen bedekt door de overtuiging dat ‘t van buiten moest komen.
En precies dáárom kan iemand anders soms zo diep iets in je raken. Niet omdat hij of zij die liefde brengt, maar omdat jij op dat moment even ophoudt met jezelf afwijzen.
Denk aan verliefdheid. In de eerste weken lijkt de wereld mooier, mensen vriendelijker, het leven net wat lichter. Dat lijkt te komen door de ander, maar het is eigenlijk omdat jij tijdelijk niet bezig bent met jezelf te bekritiseren. Het ego is even stil. Je ervaart jezelf zoals je bent zonder voorwaarden, en dát voelt als liefde.
Zien dat liefde niet van buitenaf komt, is geen ontkenning van relaties. Het maakt ze juist zuiverder. Je bent dan niet meer met iemand om iets te krijgen, maar om te delen wat er al in je leeft. Liefde verandert van een behoefte in een natuurlijke staat van zijn.
Dan verandert liefde van iets wat je zoekt in iets wat vanzelf aanwezig is. Niet omdat de wereld verandert maar omdat jij ophoudt haar iets te laten bewijzen. Je krijgt dan ruimte om het ego te herkennen voor wat het werkelijk is: een noodzakelijk psychologisch construct en onderdeel van het mens-zijn.
Het is ook het praktische “ik-figuurtje” in je hoofd dat keuzes maakt, voorkeuren heeft en zichzelf onderscheidt van de rest. Het is dat stemmetje dat zegt: ik hou van pasta, niet van spruitjes, ik val op dit type mens, ik draag liever dit dan dat.
Zonder dat relatieve ik-je zou je geen richting hebben, geen smaak, geen “ik” dat zich door de wereld beweegt.
Het probleem ontstaat pas wanneer de identificatie ermee plaatsvindt. Wanneer het functionele ik-je zich belangrijker gaat voelen dan het bewustzijn dat het waarneemt. Wanneer het dus niet meer een hulpmiddel is, maar de bestuurder wordt. Dan ga je geloven dat je bent wat je denkt, wat je hebt, hoe je eruitziet of wat anderen van je vinden.
Dat is de grootste illusie.
Want in wezen is het ego gewoon een verzameling gedachten en voorkeuren die voortdurend veranderen. Gisteren vond je iets belangrijk dat je vandaag alweer vergeten bent. Toch zegt dat ego steeds, “Dit BEN ik,” en precies daar zit de vergissing.
Je hebt een ego, maar je bent het niet. Wat je denkt dat je bent is slechts een verzameling aan overtuigingen en ervaringen vanaf het moment dat je geboren bent tot een seconde geleden. Zodra dat doordringt, kun je het ego zien voor wat het is: een handig, soms luidruchtig, maar toch noodzakelijk instrument.
Ja, noodzakelijk.
Zonder dat zou je niet weten dat je “ik” bent en dus niet kunnen functioneren in de wereld. Je kunt dan bijvoorbeeld niet plannen, geen grenzen voelen, niet voor jezelf zorgen. Het ego maakt onderscheid mogelijk tussen jou en een ander, tussen wat veilig is en wat niet, tussen wat goed voelt en wat niet past.
Het is dus noodzakelijk voor de praktische kant van het leven — om een identiteit te hebben waarmee je kunt werken, praten, relaties aangaan, dingen creëren. Zonder dat zou je in een soort pure aanwezigheid leven, wat misschien spiritueel klinkt maar niet werkt als je je kinderen naar school moet brengen of een project moet afronden.
Het ego is dus NIET de vijand. Integendeel. Het is simpelweg de verpakking waardoor het bewustzijn zich kan uitdrukken in de wereld. Het probleem is alleen dat we vergeten dat we méér zijn dan de verpakking…
Dat vergeten doen we niet expres. Het gebeurt vanzelf, telkens als we ons weer verliezen in gedachten, emoties of oordelen. En juist daar komt beoefening om de hoek kijken.
Beoefening is niets anders dan het herontdekken van dat onderscheid. Niet door het ego weg te duwen, maar door het steeds opnieuw te herkennen als iets wat verschijnt in jou, niet als wie jij bent.
Dat kan via meditatie, stilte, of gewoon door opmerkzaamheid in alledaagse momenten. Wanneer je merkt dat je je ergert, verdedigt of probeert gelijk te krijgen, kun je even stoppen en kijken: wat probeert hier beschermd te worden?
Dat is het ego in actie. En alleen al het zien daarvan — zonder oordeel — is beoefening.
Langzaam leer je dan steeds beter dat het ego blijft doen wat het doet, maar jij valt er niet meer samen mee. Je bent er, zeg maar, niet meer mee versmolten. Je leeft nog steeds in de wereld, met voorkeuren en plannen, maar met een zachtere blik erop. Minder strijd, meer helderheid.